Krantenartikel Verspieders doen verslag van hun tocht door Kanaän

 

Spionnen terug met een grote tros druiven uit Eskol.

DOOR ONZE VERSLAGGEEFSTER MARINDA.

Paranwoestijn Het begon allemaal toen de Here tegen Mozes zei: "Zend spionnen naar het land Kanaän, het land dat Ik aan Israël ga geven; stuur van elke stam èèn leider." En Mozes deedt wat de Here hem gezegd had. Dit zijn de 12 spionnen die hij gestuurd had: Sammua, Safat. Kaleb, Jegeal, Hosea, Palti. Gaddiël, Gaddi, Ammeül, Sethur, Nahbir en Guël. Mozes veranderde de naam van Hosea in Jozua. Ze gingen in de noordelijke richting en ze trokken het bergland van Negeb in. Ze keken hoe het land eruit zag en wat voor mensen daar leefden. En of het er veel of weinig waren, of ze sterk of zwak waren. Ze letten ook goed op of het land vruchtbaar was of niet, of er steden waren en of  die versterkt  waren of niet. Ze stelden vast of het land rijk was of niet en of er veel bomen waren. Dit was de opdracht die ze eigenlijk moesten doen.

Toen ze onderweg waren, kwamen de verspieders in het dal Eskol, waar zij een tros druiven van een wijnrank sneden. Deze tros was zo groot dat twee mannen hem aan een stok moesten dragen! Zij namen ook een aantal granaatappelen en vijgen mee. De Israëlieten noemden dat dal vanaf die tijd Eskol (tros) vanwege  die tros druiven die zij uit Eskol hadden meegenomen.

Ze gingen na veertig dagen weer terug. Ze gaven Mozes de dingen die ze hadden meegenomen. Ze vertelden wat er was: "Er waren kinderen van Enak en we hebben ze gezien! We voelden ons als sprinkhanen  vergeleken met hen!"

 

 

 

DE 12 SPIONNEN

 

 

                                                                                 

 

GESCHREVEN DOOR MIKULA RISTIC

 Pharan-woestijn:  veertig dagen geleden riep Mozes twaalf spionnen bij elkaar. Van elke stam moest er één zijn. Dit deed Mozes om de opdracht van God te volbrengen; Hij moest de spionnen op het land Kanaän afsturen. Dat was het nieuwe land dat de Here aan de Israëlieten zou geven. De spionnen waren: Sammua, uit de stam van Ruben; Safat, uit de stam van Simeon; Kaleb, uit de stam van Juda; Jigeal, uit de stam van Issachar; Hosea, uit de stam van Efraïm; Palti, uit de stam van Benjamin; Gaddiël, uit de stam van Zebulon; Gaddi, uit de stam van Manasse; Ammiël, uit de stam van Dan; Sethur, uit de stam van Aser; Nahbi, uit de stam van Naftali; Guël, uit de stam van Gad. De naam van Hosea werd door Mozes veranderd in Jozua.

De spionnen kregen de opdracht, dat ze in noordelijke richting het bergland van Negeb in moesten trekken. Zijn de mensen daar sterk of zwak? Ze moesten dat allemaal nog ontdekken. Ook moesten ze vooral letten of het land vruchtbaar zou zijn en of de steden versterkt waren. In deze tijd werden de druiven geoogst. Dat vraagt bezoek. Zo vertrokken de spionnen en verkende de woestijn Zin tot aan het land Rehob, waar de weg naar Hammath begint. Toen ze in Eskol aankwamen, namen ze een druiventros mee, die was zo groot, dat ze hem met z'n tweeën moesten sjouwen.

 Na 40 dagen keerden de spionnen weer terug. Ze vertelde Mozes wat er allemaal was gebeurd. Ze lieten het fruit aan het volk zien en riepen wat ze hadden gezien en wat er was gebeurd. "We hebben reuzen gezien", riepen ze. "We hebben de kinderen van Enak gezien, het waren reuzen", riepen ze. De Amalikieten wonen in het zuiden en de Hethieten, Jebusieten en Amorieten wonen in het bergland. Langs de kust van de Middelandse Zee en in het rivierdal van de Jordaan wonen de Kaänieten.

 Het volk kwam in opstand tegen Mozes. Maar Kaleb kalmeerde ze en zei; "Laten wij nu meteen optrekken en het land in bezit nemen". Hij sprak verder; "We zijn sterk genoeg, dus aan de slag". De andere spionnen waren het er niet mee eens. "Ze zijn veel te sterk voor ons, ze zouden ons vernietigen", spraken ze. Ze zeiden negatief; "het land wemelt van de strijders en de mensen zijn allemaal krachtig gebouwd". Ze praatte verder; "We hebben de kinderen van Enak gezien, wij zijn sprinkhanen vergeleken met hun".

 

Van: Ties van der Heijden.

40dagen geleden had Mozes 12verspieders uitgekozen om het land Kanaán te zien. En die 12verspieders waren: Sammua, Safat, Kaleb, Jigeal, Hosea, Palti, Gaddiél, Gaddi, Ammiél, Sethur, Nahbi en Guél.

Vlak voor de tocht veranderde Mozes Hosea’s naam in Jozua. De verspieders moesten naar het bergland van de Negeb. Ze legden de woestijn af van Zin tot aan Rehob, daar lag de weg naar Hammath. Ze zagen zelfs de stammen: Ahiman, Sesai en Talmai.

Die stammen noemden ze de kinderen van Enak, oftewel reuzen. Ze plukten iets van de oogst bijv.: Een reuze druiventros die ze wel met 2man moesten dragen, grote granaatappels en mega vijgen.

Ze noemden het dal vanaf toen ook: Eskol(tros). Toen ze terugkwamen zeiden 10man van de 12mannen dat ze niet zouden winnen, oftewel ze geloofden God niet. De andere 2mannen zeiden dat ze wel konden winnen met de hulp van God. De 10verspieders die zeiden dat ze het niet konden winnen, werden gestraft door God. Zij werden door de aarde opgeslokt.

Verspieders terug uit Kanaän

 Uit betrouwbare bronPARAN WOESTIJN -      

 

In opdracht van God stuurde Mozes veertig dagen geleden een groep van twaalf verspieders het land Kanaän in. De verspieders kwamen elk uit een andere stam. Ze kregen de opdracht in noordelijke richting te gaan en het bergland Negeb in te trekken, ze moesten kijken naar de mensen die er wonen en letten op hun lengte en gezondheid. Verder moesten ze kijken of het een vruchtbaar land was en opletten of de steden sterk of zwak waren, groot of klein. Ze moesten dus eigenlijk het hele land verkennen.

 

En nu na veertig dagen waren ze terug. Het hele volk kwam bijeen om te horen hoe het land eruit zag. De verspieders begonnen te vertellen over hoe mooi, groen en vruchtbaar het land was. Als bewijs daarvan hadden ze een gigantische tros druiven meegebracht, samen met wat vijgen en granaatappelen. Ze vertelden hoe groot en sterk ommuurd de steden waren. En tenslotte gingen zij over de mensen die daar wonen vertellen.

 

Het waren reusachtige mensen, kinderen van Enak! Tien verspieders zeiden dat ze geen enkele kans zouden kunnen maken om het land te veroveren. Maar er waren er ook twee die zeiden dat ze met hulp van God zouden kunnen overwinnen. Dat waren Kaleb uit de stam van Juda en Jozua uit de stam van Efraïm.